De staatscommissie herijking ouderschap heeft de regering geadviseerd onder bepaalde voorwaarden juridisch meerouderschap en meeroudergezag mogelijk te maken. In het regeerakkoord is afgesproken om de gevolgen voor belastingen en toeslagen van meerouderschap en meeroudergezag in beeld te brengen. Dat onderzoek is door de Belastingdienst uitgevoerd.

De staatscommissie heeft in haar rapport aangegeven dat aansluiting zou kunnen worden gezocht bij de fiscale regelingen voor co-ouderschap. Er is sprake van co-ouderschap als een kind tegelijkertijd tot het huishouden van beide, niet samenwonende, ouders behoort en afwisselend bij de ene en de andere ouder verblijft. Bij meerouderschap kan een vorm van co-ouderschap zich voordoen als er twee huishoudens zijn waartoe het kind behoort en afwisselend verblijft. Het uitgangspunt van de staatscommissie is dat er maximaal vier ouders zijn, verdeeld over maximaal twee huishoudens. De regeling voor meerouderschap zou volgens de staatscommissie toegankelijk moeten zijn voor de geboortemoeder, de genetische ouders en de levensgezellen van deze personen. Omdat de kans reëel is dat de relaties van deze personen geen standhouden en dat een meerouder, eventueel met een nieuwe partner, een afzonderlijk huishouden gaat vormen, kan de regeling van co-ouderschap niet onverkort worden ingepast. In het onderzoek naar de gevolgen op het gebied van belastingen en toeslagen heeft de Belastingdienst zich beperkt tot die regelingen waarvan op voorhand duidelijk is dat een gewijzigde ouder-kindrelatie van invloed kan zijn.

Meerouderschap

Een civielrechtelijke regeling voor meerouderschap werkt door naar de inkomstenbelasting, de schenk- en erfbelasting, de vennootschapsbelasting en inkomensafhankelijke regelingen zoals het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag. Binnen de inkomstenbelasting gaat het om de fiscale partnerregeling, de winstsfeer inclusief bedrijfsopvolgingsregelingen, box 2, box 3 en heffingskortingen.

De vraag is of meerouderschap tot gevolg moet hebben dat meer dan twee personen elkaars fiscale partner kunnen zijn. Het huidige fiscale stelsel gaat uit van twee fiscale partners. Het vergroten van het aantal mogelijke partners heeft verstrekkende gevolgen. Aanbevolen wordt de fiscale partnerregeling onveranderd te laten. Dat geldt ook voor de toeslagpartner. Wel moet worden bezien hoe en in welke gevallen het zijn van (meer)ouder zou moeten leiden tot de kwalificatie van fiscaal partner.

De invoering van de mogelijkheid om ook na de geboorte van het kind extra ouderschap te creëren door eenvoudige adoptie houdt een risico van oneigenlijk gebruik in. De vrijstellingen en tarieven in de schenk- en erfbelasting en de faciliteiten in de inkomstenbelasting leveren zo veel voordeel op voor kinderen dat het creëren van aanvullend ouderschap om fiscale overwegingen aantrekkelijk kan zijn.

De invoering van meerouderschap kan tot ongewenste gevolgen leiden bij de inkomensafhankelijke combinatiekorting, zolang die regeling is gekoppeld aan het fiscale partnerbegrip. Een oplossing kan gevonden worden door de faciliteit te koppelen aan de samenstelling van het huishouden in plaats van aan het fiscale partnerschap. Dit geldt ook voor de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget.

De invoering van meerouderschap heeft voor box 2, de winstsfeer en de vennootschapsbelasting tot gevolg dat er een grotere groep van personen ontstaat op wie de regelingen van toepassing zijn door het laten ontstaan van omvangrijkere familierechtelijke betrekkingen. Dat geldt ook voor box 3. Omdat het vermogen van een kind bij meerouderschap over meerdere ouders verdeeld wordt, kan er tot vier keer een heffingvrij vermogen van een ouder in aanmerking worden genomen voordat belasting wordt geheven over het vermogen van het kind.

Voor de schenk- en erfbelasting betekent meerouderschap een toename van het bereik van de faciliteiten voor ouders en kinderen, zoals vrijstellingen en een lager tarief. Dat wordt voor de schenkbelasting deels gematigd door het samentellen van schenkingen van ouders, ook als zij geen gezamenlijke huishouding vormen.

Meeroudergezag

De invoering van meeroudergezag heeft beperkte fiscale gevolgen. Die beperken zich tot de inkomstenbelasting en de schenk- en erfbelasting. Meeroudergezag lijkt geen doorwerking te hebben naar toeslagen.

Het resultaat uit overige werkzaamheden, de inkomsten uit eigen woning, het inkomen uit aanmerkelijk belang, de rendementsgrondslag van box 3 en de te verrekenen dividendbelasting van een minderjarig kind worden toegerekend aan de ouder die het gezag over het kind uitoefent. Meeroudergezag heeft voor box 3 tot gevolg dat drie- tot viermaal een heffingvrij vermogen in aanmerking kan worden genomen.

Voor de schenk- en erfbelasting zijn de gevolgen van meeroudergezag grotendeels gelijk aan de gevolgen van meerouderschap. Een persoon met oudergezag wordt voor de toepassing van de schenk- en erfbelasting gelijkgesteld met de juridische ouder. De persoon met meeroudergezag zou daarmee ook worden gelijkgesteld met de meerouder. Dat kan aanleiding zijn om deze gelijkstelling te herzien, bijvoorbeeld door aanvullende voorwaarden te stellen zoals die gelden voor pleegouders.

Draagmoederschap

De voorgestelde regeling voor draagmoederschap heeft weinig gevolgen voor belastingen en toeslagen. Wel zal de door de staatscommissie voorgestelde vergoeding voor de draagmoeder doorgaans belast zijn, met gevolgen voor het recht op toeslagen.